_:vb16748353 "ditransitief iets doen begrijpen; iets verklaren; iets begrijpelijk maken"@nl . _:vb16748354 . _:vb16748355 . _:vb16748354 "De leraar ging de leerstof aan de leerlingen uitleggen."@nl . _:vb16748353 . "1" . _:vb16748355 "Albert kon haar wel duizend keer uitleggen dat dat er niets mee te maken had, zijn moeder was niet van het soort dat zomaar van mening veranderde, zij vond altijd weer andere voorbeelden en redenen, en had er een hekel aan ongelijk te hebben; ook in haar brieven kwam ze nog steeds terug op dingen van jaren geleden, het was doodvermoeiend."@nl . .